De doelmatigheid van de sociale minima: de inkomensgarantie voor ouderen is verhoogd tot aan de armoedegrens voor alleenstaanden

Inleiding

De afgelopen jaren is sterk geïnvesteerd in de verhoging van de minimumuitkeringen in België. Bovenop het systeem van automatische indexering, waarbij de sociale uitkeringen worden aangepast aan de evolutie van de consumptieprijzen, waren er de verhogingen in het kader van de welvaartsenveloppe én de regeringsbeslissing van 2020 om de minima tegen 2024 aanzienlijk op te trekken in de richting van de armoedegrens.[1]

In deze editie van ‘Cijfers in de kijker’ ramen we voor diverse minimumuitkeringen en verschillende hypothetische gezinnen de verhouding van de minimumuitkeringen tot de armoedelijn en dit voor de periode 2018 - 2024. Deze cijfers worden jaarlijks door de FOD Sociale Zekerheid geactualiseerd en onder meer hernomen in het monitoringrapport over de evolutie van de sociale situatie en de sociale bescherming in België en de armoedebarometer van de POD Maatschappelijke Integratie.

Uit de nieuwe cijfers blijkt dat de doelmatigheid (of adequaatheid) van de minimumuitkeringen de afgelopen jaren sterk verbeterde. Opvallend hierbij is dat de inkomensgarantie voor ouderen (IGO) is verhoogd tot de armoedegrens voor alleenstaanden. Toch blijkt ook dat een deel van de gezinnen met een minimumuitkering nog steeds moet rondkomen met een inkomen dat (ver) onder de armoederisicogrens ligt. Dit is vooral het geval voor het leefloon, de inkomensvervangende tegemoetkoming (IVT) en de werkloosheidsverzekering.

De cijfers die in deze ‘Cijfers in de kijker’ worden gebruikt, zijn ook beschikbaar als Excelbestand. Bij deze berekeningen dienen zoals steeds een aantal methodologische bemerkingen in het achterhoofd te worden gehouden. Deze worden besproken in de bijlage onderaan dit artikel.

Toenemende doelmatigheid van de minimumuitkeringen

Onderstaande grafieken 1 - 4 tonen de impact van de voorbije verhogingen van de sociale minima op hun doelmatigheid om gezinnen te beschermen tegen inkomensarmoede. De twee bovenste grafieken tonen de situatie voor gezinnen zonder kinderen: grafiek 1 voor koppels zonder kinderen en grafiek 2 voor alleenstaanden. De grafieken daaronder geven de situatie weer voor gezinnen met kinderen: grafiek 3 voor koppels met kinderen en grafiek 4 voor eenoudergezinnen.

Grafieken 1-4. Minimumuitkering als percentage van de armoededrempel (juli 2018-juli 2024)

* De ramingen voor 2023 en 2024 gaan uit van de veronderstelling dat de evolutie van het mediane huishoudinkomen sinds 2022 gelijkloopt met de prijsevolutie: zie methodologische bijlage voor meer toelichting.

** De doelmatigheidsindicator voor 2019 is niet volledig vergelijkbaar met deze van 2018: zie methodologische bijlage voor meer toelichting.

De jaar-op-jaar vergelijkingen in bovenstaande grafieken tonen dat jaren van stijgende adequaatheid worden afgewisseld met jaren van dalende doelmatigheid. Dit is mede het gevolg van de onregelmatige evolutie van het mediane inkomen, en de armoedegrens die daarvan een afgeleide is. In de periode juli 2020-2021, bijvoorbeeld, werd een sterke stijging van het mediane inkomen opgetekend waardoor de doelmatigheid van de minimumuitkeringen achteruitging ondanks een significante verhoging van de barema’s.

Maar het globaal beeld van de afgelopen jaren is één van toenemende doelmatigheid van de minimumuitkeringen. De rustpensioenen voor alleenstaanden (zie grafiek 2) laten de grootste stijging optekenen: de minimumpensioenen voor alleenstaanden stegen van 104% van de armoedegrens in 2018 tot 121% in 2024. Dit is een verhoging van 17 procentpunten.

Andere opvallende stijgers zijn het minimumpensioen voor koppels en de IGO voor alleenstaanden. Dankzij de recente verhogingen reiken deze uitkeringen tegenwoordig tot aan de armoederisicogrens (grafieken 1 – 2). In 2018 waren alleen de minimumpensioenen en invaliditeitsuitkeringen voor alleenstaanden doelmatig; intussen geldt dit ook voor het minimumpensioen voor koppels en voor de IGO voor alleenstaanden.

Bovenstaande strookt ook met de conclusies van een recente BELMOD-paper, waarbij we de impact van de recente verhogingen van de bijstandsuitkeringen op de armoede berekenden. De paper toont aan dat het effect op het globale armoederisico beperkt blijkt, maar dat voor de doelgroep de impact wél groot was en dat vooral de gerechtigden op een IGO hun armoederisico sterk zagen dalen. Gegeven de hierboven vermelde recente verhogingen tot het niveau van de armoedegrens, is dit niet verrassend.

Daarnaast namen ook de leefloonbedragen en de IVT voor personen met een handicap gevoelig toe. Gezinnen zonder kinderen met een leefloon of IVT zagen de kloof tussen hun inkomen en de armoedegrens verkleinen met 10 procentpunten of meer. Voor gezinnen mét kinderen verbeterde de doelmatigheid van het leefloon en de IVT ook, maar minder uitgesproken.

Toch blijft een deel van de gezinnen met een minimumuitkering (ver) onder de armoedegrens

In vergelijking met de bijstandsuitkeringen, zijn de minima voor werklozen en arbeidsongeschikten de afgelopen jaren minder snel gegroeid. Dit geldt vooral in het stelsel voor de arbeidsongeschiktheid, waar niet zozeer de minimumbedragen werden verhoogd, maar het recht op het minimum werd uitgebreid: arbeidsongeschikten hebben sinds 1 januari 2023 recht op een minimumuitkering vanaf de derde maand arbeidsongeschiktheid; in 2020 was dit nog vanaf de zevende maand.

Hoewel de kloof dus kleiner is geworden, blijft de vaststelling dat een deel van de gezinnen met een minimumuitkering moet rondkomen met een inkomen dat (ver) onder de armoederisicogrens ligt, vooral in het geval van het leefloon, de IVT én de werkloosheidsverzekering. Volgens onze raming bedraagt het leefloonbedrag voor een alleenstaande in juli 2024 84% van de armoedelijn; voor een koppel zonder kinderen slechts 74%.

Bijlage: methodologische bemerkingen

De uitkeringshoogte als percentage van de armoederisicogrens gaat uit van het netto beschikbaar gezinsinkomen van uitkeringsgerechtigden, inclusief vakantiegelden, inhaalpremies, gezinsbijslagen en sociale toeslagen en na verrekening van personenbelasting, maar exclusief de maandelijkse coronapremie die bijstandsgerechtigden ontvingen in de periode juli 2020-december 2021.

De berekening van de gezinsbijslagen (enkel relevant voor grafieken 3 en 4) gaat uit van kinderen van 2 en 6 jaar. Voor de cijfers van 2024 gaat het over kinderen respectievelijk geboren in 2022 en 2018. Voor het jongste kind gelden in Vlaanderen en Wallonië het nieuwe kinderbijslagsysteem. Voor het Brussels Gewest werd uitgegaan van het meest voordelige systeem.

De armoedelijn voor het jaar t is berekend als 60% van het mediane gestandaardiseerde inkomen volgens de EU-SILC in het jaar t+1. Voor 2023 en 2024 wordt de armoedelijn geraamd op basis van EU-SILC 2023 (inkomsten 2022) en de HICP (geharmoniseerde consumptieprijsindex) zoals gepubliceerd door Eurostat (maandcijfers tot en met juni 2024).

Gezien deze raming is voorzichtigheid geboden bij de interpretatie van de evolutie sinds 2022. In de voorbije jaren leidde het gebruik van de HICP geregeld tot een te gunstige inschatting van de evolutie van de doelmatigheid van de uitkeringen: het mediane inkomen en de bijbehorende armoedegrens bleken in het verleden achteraf vaak sterker gestegen te zijn dan de HICP, en de kloof tussen de netto-uitkeringen en de armoedegrens iets minder gedicht dan oorspronkelijk geraamd.

Overigens is het belangrijk op te merken dat de doelmatigheidsindicator voor 2019 niet volledig vergelijkbaar is met die voor 2018 als gevolg van de pandemie. De noemer – zijnde de armoedegrens voor 2019 – is immers gebaseerd op de EU-SILC 2020. Deze enquête bevraagt de inkomens 2019 maar werd afgenomen tijdens het uitbreken van de COVID-19 pandemie in 2020, wat een impact heeft gehad op de methode van dataverzameling (Studiecommissie voor de vergrijzing, 2022). Dit heeft tot gevolg dat de resultaten van EU-SILC 2020 niet volledig vergelijkbaar zijn met die van EU-SILC 2019 (en de doelmatigheidsindicator van 2019 dus niet volledig vergelijkbaar is met die van 2018).

 

[1] Meer informatie over deze drie mechanismen, nl. het systeem van de automatische indexering, de ‘welvaartsenveloppe’ en de regeringsbeslissing van 2020, is beschikbaar in een ‘Cijfers in de kijker’ van vorig jaar.