Uitgaven voor gezondheidszorg in België: de uitgaven in 2022 benaderen opnieuw het pre-COVID niveau

Jaarlijks publiceert de FOD Sociale Zekerheid ramingen van de finale consumptie van goederen en diensten voor gezondheids- en langdurige zorg in ons land, volgens de methodologie van het System of Health Accounts (SHA – ook ‘Gezondheidsrekeningen’ genoemd). SHA is een methodologisch kader dat internationale vergelijkingen toelaat. Het wordt gebruikt door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en het Europees bureau voor statistiek (Eurostat).

SHA geeft zicht op de waarde van de finale consumptie van goederen en diensten voor gezondheids- en langdurige zorg aan de hand van drie verschillende invalshoeken: wat zijn de voornaamste financieringsbronnen? Welke zorgvormen worden er gebruikt (functie)? En langs welke kanalen wordt de zorg verstrekt (aanbieder)? 

De FOD Sociale Zekerheid actualiseerde de tabellen over de gezondheidsrekeningen in de rubriek ‘Cijfers van sociale bescherming’ met cijfers voor 2022. In deze editie van ‘Cijfers in de kijker’ beschrijven we beknopt deze nieuwe gegevens. We starten met een bespreking van de totale uitgaven voor gezondheidszorg in België en onze grootste buurlanden. Vervolgens gaan we dieper in op de uitgaven per financieringsbron en per functie (of dus per zorgvorm), waarbij we ook hier de vergelijking maken met onze buurlanden.

Uit de nieuwe cijfers blijkt dat de totale uitgaven voor gezondheidszorg in 2022 weer in lijn liggen met de uitgaven voor de start van de COVID-19-crisis. Wanneer we de cijfers voor België vergelijken met onze grootste buurlanden, vinden we België terug boven het geraamde uitgavenniveau in Nederland, maar onder de cijfers voor Duitsland en Frankrijk. Deze verhoudingen zijn de afgelopen 10 jaar nauwelijks veranderd.

Totale uitgaven voor gezondheidszorg: de uitgaven in 2022 benaderen opnieuw het pre-COVID niveau

Grafiek 1 toont de evolutie van de totale uitgaven voor gezondheidszorg in België in zowel lopende (nominale bedragen) als constante prijzen (bedragen gecorrigeerd voor prijsschommelingen en inflatie). Deze laatste geven een indicatie van de reële groei.

In 2022 bedroegen de uitgaven in lopende prijzen ongeveer 59,6 miljard euro. Dit is een stijging met zo’n 6,3% ten opzichte van de uitgaven in 2021. Bekijken we de situatie over de afgelopen 10 jaar, dan zijn de uitgaven in lopende prijzen duidelijk toegenomen (+ 43,5% sinds 2013), met de sterkste toenames in 2021 en 2022. De inflatie speelt hier duidelijk een belangrijke rol.

In constante prijzen zijn de evoluties echter minder uitgesproken. Vergelijken we het niveau van 2022 met 2013, bedraagt de reële groei van de uitgaven tijdens deze 10 jaar 9,6%. Vergelijken we specifiek 2022 met 2021, merken we zelfs een daling op in reële termen. Het lijkt erop dat de uitgaven in 2022 opnieuw het pre-COVID niveau benaderen. Met een groeipercentage van 1,2% tussen 2019 en 2022, ligt de toename in lijn met de groeipercentages gerapporteerd voor de start van de pandemie (met jaarlijkse groeipercentages doorgaans tussen de 1 à 2%).

 

Een andere veelgebruikte manier om de totale uitgaven voor gezondheidszorg te benaderen, is aan de hand van het bruto binnenlands product (bbp). Grafiek 2 toont dat in ons land in 2022 10,8% van het bruto binnenlands product werd besteed aan gezondheidszorg. Dit percentage ligt iets lager dan in 2020 (11,3%) en 2021 (11,1%), maar evenaart het niveau van 2019 (10,8%). Het lijkt er dus op dat de uitgaven in 2022 opnieuw het niveau benaderen van voor het begin van de pandemie in 2020.

Door de gezondheidsuitgaven uit de drukken in percentage van het bbp, is ook een vergelijking met andere landen mogelijk. De uitgaven in percentage van het bbp lijken tussen 2021 en 2022 niet alleen in België te zijn gedaald, maar ook in onze grootste buurlanden (zie grafiek 2) en in andere West-Europese landen (niet opgenomen in grafiek 2).

Zoals vermeld in de inleiding, zijn de gezondheidsuitgaven als percentage van het bbp in België voor 2022 kleiner dan die in Frankrijk (11,9%) en Duitsland (12,7%), maar groter dan die in Nederland (10,1%). Als we ons land met andere West-Europese landen vergelijken, bevindt België zich in de middenmoot. Naast Frankrijk en Duitsland besteden ook Oostenrijk (11,2%) en het Verenigd Koninkrijk (11,1%) een lichtjes groter aandeel van hun bbp aan gezondheidsuitgaven. Eerdere ‘Cijfers in de kijker’[1], net als bovenstaande grafiek, tonen aan dat er aan deze conclusies door de jaren heen weinig tot niets is veranderd.

Op het moment van schrijven was het EU27-gemiddelde voor 2022 nog niet beschikbaar. Uit bovenstaande grafiek blijkt echter dat de uitgaven als percentage van het bbp voor België in de voorgaande jaren steeds hoger lagen dan het Europese gemiddelde.

Uitgaven naar financieringsbron: ongeveer 75% wordt gefinancierd uit sociale bijdragen en overheidsmiddelen

In de inleiding gaven we al aan dat de uitgaven voor gezondheidszorg vanuit drie verschillende perspectieven kunnen worden belicht. Grafiek 3 focust op de uitgaven naar financieringsbron. Volgens de meest recente cijfers, werd in 2022 ongeveer 75% van alle uitgaven voor gezondheidszorg gefinancierd via sociale bijdragen en algemene overheidsmiddelen: namelijk 54,1% via de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en 21,0% uit overheidstussenkomsten (vanuit de algemene belastingontvangsten). Daarnaast maakten de uitgaven ten laste van de huishoudens (ook gekend als de out-of-pocket payments of ‘OOP’) 20,1% van de totale gezondheidsuitgaven uit, terwijl ongeveer 4,8% van de uitgaven via aanvullende en vrijwillige verzekeringen (al dan niet afgesloten via de werkgever, zoals bv. aanvullende hospitalisatieverzekeringen) gefinancierd werd. 

In vergelijking met de buurlanden is het aandeel van de financiering via de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en de rechtstreekse overheidsfinanciering samen in België minder groot dan in de buurlanden. Dit omwille van het hogere aandeel van de eigen bijdrage van de huishoudens in ons land[2]. Als we alleen naar de overheidstussenkomsten kijken, is het aandeel in België echter groter dan in zijn buurlanden. Verder is het aandeel van de vrijwillige verzekering kleiner dan in Frankrijk en Nederland maar groter dan in Duitsland.

In bovenstaande vergelijking, zoals in elke internationale vergelijking, is het belangrijk op te merken dat de organisatie van de gezondheidszorg verschilt van land tot land. Dit weerspiegelt zich zowel in de financiering ervan, als in de uitgaven. Hoewel SHA een gemeenschappelijk kader biedt, blijven uiteraard de door een land gemaakte keuzes doorwerken (vb. het al dan niet aanrekenen van remgeld, de grootte van de rol van privé verzekeraars binnen het systeem…). Hiernaast gebeurt de raming van de eigen bijdragen van de huishoudens niet in alle landen op dezelfde wijze. In België is het vertrekpunt de raming van de finale consumptie van gezinnen in het kader van de nationale rekeningen, terwijl andere landen budgetenquêtes of nog andere bronnen gebruiken. Daarom is voorzichtigheid geboden bij het interpreteren van vergelijkingen tussen landen.

Uitgaven naar functie: zorg verstrekt door ziekenhuizen is grootste uitgavenpost

Uitgesplitst naar functie ging in 2022 het grootste deel van de gezondheidsuitgaven naar intramurale curatieve en rehabilitatieve zorg. Deze categorie verwijst naar zorg verstrekt in ziekenhuizen in het kader van traditionele opnames of daghospitalisaties en vertegenwoordigde 36,6% van alle gezondheidsuitgaven in 2022, zoals ook geïllustreerd in grafiek 4. Langdurige zorg vertegenwoordigt 22,5% van de totale gezondheidsuitgaven in 2022 en komt zo op de tweede plaats. In 2021 stond de ‘zorg voor niet-opgenomen patiënten[3] nog op de tweede plaats maar deze categorie verschuift in 2022 nipt naar de derde plaats met 22,4%. Hierna komen de geneesmiddelen en medische hulpmiddelen (verbruikt buiten ziekenhuisopnames) met 12,8%, gevolgd door de uitgaven voor administratiekosten, met 3,2%. Preventie is de kleinste categorie (o.a. vaccinatieprogramma’s en prenatale zorg) met 2,5% van de totale gezondheidsuitgaven.

Grafiek 4 maakt ook een vergelijking van de uitgaven naar zorgvorm met de buurlanden mogelijk. Zo varieert het belang van de intramurale zorg ten opzichte van zorg voor niet-opgenomen patiënten tussen de verschillende landen. Opvallend is, naast het hoge cijfer voor België, het contrast met Nederland. In Nederland ligt het aandeel van de klassieke ziekenhuisopnames lager en dat voor niet-opgenomen patiënten hoger. Bovendien zijn in Nederland de uitgaven voor langdurige zorg de belangrijkste categorie. Daarnaast lijken de uitgaven voor geneesmiddelen en medische hulpmiddelen verstrekt buiten de ziekenhuizen in Frankrijk en Duitsland belangrijker dan in België of Nederland. Het verschil kan deels worden verklaard door het grotere belang van intramurale zorg in België. De verschillen in andere categorieën zijn minder uitgesproken. Zoals eerder vermeld, is het bij dergelijke internationale vergelijkingen belangrijk om te onthouden dat de organisatie van de zorgverstrekking tussen landen verschilt.

SHA voorziet, naast de hiervoor besproken classificaties, ook nog in een opsplitsing naar zorgverstrekker of aanbieder. Ondanks de conceptuele verschillen[4] zijn de resultaten zeer vergelijkbaar met die van de opsplitsing naar functie, we gaan er hier daarom niet verder op in. De gegevens zijn uiteraard wel beschikbaar in de rubriek ‘Cijfers van sociale bescherming’ op de website van de FOD Sociale Zekerheid.

 

[1] Zie onder meer de volgende publicaties: cijfers 2017/2018, cijfers 2018/2019 en cijfers 2021.

[2] Meer informatie over dit hogere aandeel in België is te vinden in een eerder ‘Cijfers in de kijker’ dat we eerder dit jaar schreven over de gezondheidsuitgaven ten laste van huishoudens.

[3] De categorie ‘zorg voor niet-opgenomen patiënten’ gaat onder meer over zorg verstrekt door huisartsen en tandartsen in hun praktijk of door ziekenhuizen zonder dat er een hospitalisatie aan te pas komt, maar ook over thuiszorg zoals dialyse aan huis en een categorie ‘overige diensten’. Deze laatste omvat onder meer laboratoriumdiensten en patiëntenvervoer en uitgaven die met het beheer van de gezondheidszorg te maken hebben (beheerskosten in de strikte zin, maar bijvoorbeeld ook R&D).

[4] Op geaggregeerd niveau lijkt deze opsplitsing weinig te verschillen van de indeling naar functie. Toch zijn de twee niet inwisselbaar. Het verschil tussen beide kan geïllustreerd worden voor de categorie ‘ziekenhuizen’. In de opsplitsing naar zorgverstrekker wordt een onderscheid gemaakt naar type ziekenhuis (algemeen, psychiatrisch, anderszins gespecialiseerd). In de functionele classificatie vinden we de ziekenhuisactiviteiten terug in de klassieke opnames, de dagopnames én bij de niet-opgenomen patiënten (bijvoorbeeld voor consultaties in een ziekenhuis).