Gezondheidsuitgaven ten laste van huishoudens (SHA)

Inleiding

Gezondheidszorg is een belangrijk onderdeel van de publieke en private consumptie. In 2021, het recentste jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn, besteedde België immers 10,9% van het bbp aan gezondheidszorg. Tegelijk worden een goede gezondheid en gezondheidszorg als belangrijk ervaren. Beide elementen onderstrepen de behoefte aan een meer uitgebreide analyse en begrip van hoe onze gezondheidszorg wordt gefinancierd, aangeleverd en gebruikt. Hiervoor werd de zogenoemde ‘Health accounts’-methodologie (SHA – ook ‘Gezondheidsrekeningen’ genoemd) ontwikkeld door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Europees bureau voor statistiek (Eurostat), en dit in samenwerking met hun lidstaten. Het doel van deze methodologie is het creëren van een instrument dat een analyse van de gezondheidszorgsystemen in de verschillende lidstaten toelaat, en dit op een vergelijkbare basis.[1]

Binnen SHA wordt de finale consumptie van goederen en diensten voor gezondheids- en langdurige zorg uitgesplitst naar drie dimensies: naar ‘functie’ (welke zorgvormen worden er gebruikt?), naar ‘aanbieder’ (door wie wordt de zorg verstrekt?) en naar ‘financieringsregeling’ (wie betaalt welk deel van de rekening?).

In deze editie van ‘Cijfers in de kijker’ focussen we op de dimensie ‘financieringsregeling’ en meer bepaald op de gezondheidsuitgaven die ten laste van de huishoudens blijven, ook omschreven als de ‘Out-Of-Pocket expenditures’ of ‘OOP’. Dit is het bedrag dat nog moet worden betaald voor de geconsumeerde goederen en diensten door huishoudens/patiënten na aftrek van terugbetalingen en andere interventies in hun voordeel. Bijgevolg worden deze uitgaven vaak gebruikt als een indicator om de financiële toegankelijkheid van de gezondheidszorg op te volgen: een hoog aandeel gezondheidsuitgaven ten laste van huishoudens kan immers duiden op het risico dat dit de toegang tot de gezondheidszorg beperkt, zeker voor zwakkere groepen.

Twee zaken zijn belangrijk om in gedachten te houden bij deze analyse. Ten eerste is de reikwijdte van SHA ruimer dan de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging in het kader van onze sociale zekerheid. Hiermee verbonden is ook de ruime interpretatie van de OOP: het gaat niet enkel om het remgeld, maar, zoals hierboven is aangegeven, om het deel dat nog moet worden betaald na terugbetalingen en andere interventies, of wat niet terugbetaald wordt. Dat wil dus zeggen na aftrek van de tussenkomst van de verplichte ziekteverzekering, maar ook na het in rekening brengen van maatregelen (waaronder de maximumfactuur of verhoogde tegemoetkoming) en de tussenkomst van vrijwillige aanvullende verzekeringen.

We starten dit artikel met de situering van de gezondheidsuitgaven ten laste van huishoudens binnen de totale gezondheidsuitgaven. Hierna bekijken we de evolutie over de afgelopen 10 jaar: is er doorheen de jaren iets veranderd en wat was de impact van de COVID-19 crisis? We eindigen met een detailanalyse van de OOP in België, waarbij we deze verder opsplitsen naar functie (of zorgvorm). Waar mogelijk en opportuun, vergelijken we België met het EU-gemiddelde en onze grootste buurlanden.

De gezondheidsuitgaven ten laste van huishoudens binnen de totale uitgaven voor gezondheidszorg

Zoals eerder aangegeven besteedde België in 2021 zo’n 10,9% van het bbp aan gezondheidszorg. Grafiek 1 toont aan dat dit evenveel is als het Europese gemiddelde, maar minder dan in onze buurlanden. Een eerdere editie van ‘Cijfers in de kijker’ over de totale uitgaven in 2021 toonde al aan dat, wanneer we ons land vergelijken met andere West-Europese landen, we ons eerder in de lagere middenmoot bevinden.

Als we dit totaal opsplitsen naar financieringscategorie, blijkt dat er toch aanzienlijke verschillen zijn in de manier waarop de consumptie van gezondheidszorg wordt gefinancierd. Dit wordt geïllustreerd in grafiek 2. Er zijn de zogenaamde ‘verplichte’ uitgaven: het gaat hierbij in België vooral om uitgaven die rechtstreeks gefinancierd worden door de overheden en de sociale zekerheid. Er zijn ook de zogenaamde ‘vrijwillige’ verzekeringsuitgaven van de privésector: in ons land betreft dit voornamelijk consumptie gefinancierd via vrijwillige aanvullende verzekeringen (al dan niet afgesloten via de werkgever, zoals bv. aanvullende hospitalisatie- of tandverzekeringen) en ngo’s (bv. de diensten van het Rode Kruis). Ten laatste zijn er nog de uitgaven ten laste van de huishoudens of de patiënt.

Terwijl in de Europese Unie in 2021 gemiddeld 14,5% van de totale uitgaven voor gezondheidszorg ten laste zijn van huishoudens, ligt dit percentage hoger in België met zo’n 17,9%. Dit is ook duidelijk hoger dan de percentages gerapporteerd door onze grootste buurlanden, die tussen de 9 à 12% liggen en dan de percentages gerapporteerd in andere West-Europese landen (niet in grafiek 2).

Evolutie tijdens het laatste decennium

Onderstaande grafiek 3 geeft aan dat het percentage uitgaven ten laste van huishoudens tijdens de periode 2012 – 2019 ongeveer rond de 19% schommelt. De percentages voor 2020 en 2021 liggen iets lager (met resp. 17,4% en 17,9%). Dit kan, a priori, gelinkt worden aan de uitgaven gekoppeld aan de maatregelen genomen door de overheid ter bestrijding van de crisis, die door de overheid gefinancierd werden. Hierdoor steeg het relatieve aandeel van de overheidsuitgaven en daalde het relatieve aandeel ten laste van de huishoudens. De impact van de COVID-19-crisis op de totale uitgaven voor gezondheidszorg is al beschreven in een eerder ‘Cijfers in de kijker’.

Desondanks bleef dit aandeel hoger dan in onze buurlanden. Dit wordt geïllustreerd door grafiek 4. De daling van het relatieve aandeel van de OOP tijdens de COVID-19 crisis observeren we ook voor het EU-gemiddelde en onze grootste buurlanden, waardoor er niets wijzigt aan het globale beeld.

Gezondheidsuitgaven ten laste van huishoudens naar functie

Grafiek 5 toont de totale uitgaven voor gezondheidszorg en de uitgaven ten laste van huishoudens naar functie (namelijk: welke zorgvormen worden er gebruikt?). Deze grafiek illustreert dat een groot deel van de uitgaven ten laste van huishoudens, namelijk zo’n 36%, naar ambulante zorg (of zorg verstrekt aan niet-opgenomen patiënten) gaat. Dit in tegenstelling tot de totale uitgaven, waar de grootste uitgavenpost de intramurale zorg is (met een aandeel van 36,8%).

Ook voor de andere functies zijn er verschillen ten opzichte van de totale uitgaven. De tweede grootste uitgavenpost ten laste van huishoudens zijn de uitgaven voor geneesmiddelen en medische hulpmiddelen (26,3%), gevolgd door uitgaven voor intramurale zorg (24,9%). Voor de totale uitgaven bedragen deze percentages resp. 12,7% en 36,8%. Op de laatste plaats vinden we voor de huishoudens de uitgaven voor langdurige zorg terug, met 12,7% in 2021. Binnen de totale uitgaven is dit aandeel 21,4%. Er zijn geen uitgaven voor preventie ten laste van huishoudens gerapporteerd, omdat de databronnen niet toelaten deze te isoleren.

Enkele jaren geleden schreven we al een artikel over de gezondheidsuitgaven ten laste van huishoudens, op basis van de cijfers voor 2018. De uitgaven ten laste van huishoudens voor langdurige zorg maakten toen 7,3% uit van het totaal van de uitgaven ten laste van huishoudens. Vergeleken met de eerder vermelde 12,7% in 2021, gaat het hier bijna om een verdubbeling. Dit gegeven wordt ook vermeld door de OESO[2], waarbij zij aangeven dat het belangrijk is om dit percentage in de toekomst verder te monitoren in het kader van de vergrijzing.

Het is echter belangrijk om aan te geven dat verschillende factoren het hogere percentage voor langdurige zorg beïnvloeden. De voornaamste reden waarom de raming nu hoger uitkomt dan in de oefeningen in voorgaande jaren is een methodologische wijziging in de ramingsmethode.

Een opsplitsing van de uitgaven ten laste van huishoudens naar aanbieder (door wie wordt de zorg verstrekt?) is ook mogelijk. Ondanks de conceptuele verschillen[3], zijn de resultaten zeer vergelijkbaar met de indeling naar functie[4]. Daarom bespreken we ze hier niet verder, maar deze gegevens zijn, net als de hierboven vermelde, uiteraard beschikbaar in de rubriek ‘Cijfers van sociale bescherming’ op de website van de FOD Sociale Zekerheid.

Methodologische bemerkingen

Ten laatste is het belangrijk om te vermelden dat bij bovenstaande analyse een aantal beperkingen in acht moeten worden genomen. Zo is het ten eerste niet helemaal duidelijk in welke mate de uitgaven ten laste van huishoudens noodzakelijke (of niet-noodzakelijke) uitgaven weerspiegelen. Bij het maken van vergelijkingen met andere landen moet er bovendien rekening mee worden gehouden dat achter de waargenomen verschillen ook verschillende realiteiten kunnen schuilgaan. Zo kunnen bijvoorbeeld de terugbetalingssystemen sterk verschillen, zowel naar terugbetaalbare diensten of de mate van terugbetaling, als naar verzekerde bevolking. Ook is het effect van aanvullende verzekeringen voelbaar: in België is hun rol minder belangrijk dan bijvoorbeeld in Frankrijk of Nederland. Verder is het belangrijk om te vermelden dat de raming van de eigen bijdragen niet in alle landen op dezelfde wijze gebeurt. In België is het vertrekpunt daarbij de raming van de finale consumptie van de gezinnen door de Nationale Bank, terwijl andere landen budgetenquêtes of nog andere bronnen gebruiken. Gekoppeld hieraan kunnen de ramingen ook beïnvloed worden door de gebruikte hypotheses, bijvoorbeeld door de mate waarin niet-medische producten bijdragen tot de omzet van apotheken, of door de consumptie van niet-gezondheidsdiensten in ziekenhuizen. Dit maakt dat de foutenmarge voor deze categorie van uitgaven mogelijk wat groter is.

Niettemin zijn, rekening houdend met bovenstaande opmerkingen, analyses op geaggregeerd niveau (zoals in dit artikel het geval is) mogelijk en interessant.

 

[1] Deze methodologie werd verplicht gesteld door een Europese Verordening in 2015 (Verordening (EU) 2015/359 van de Commissie van 4 maart 2015 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1338/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende statistieken over de uitgaven voor gezondheidszorg en de financiering daarvan). De FOD Sociale Zekerheid is verantwoordelijk voor het opstellen van deze rekeningen voor België en levert de gegevens aan Eurostat.

[2] Zie p. 9 van het landenprofiel Gezondheid 2023 voor België, beschikbaar op de website van de OESO.

[3] Op geaggregeerd niveau lijkt deze opsplitsing weinig te verschillen van de indeling naar functie. Toch zijn de twee niet inwisselbaar. Het verschil tussen beide kan geïllustreerd worden voor de categorie ‘ziekenhuizen’. In de opsplitsing naar zorgverstrekker wordt een onderscheid gemaakt naar type ziekenhuis (algemeen, psychiatrisch, anderszins gespecialiseerd). In de functionele classificatie vinden we de ziekenhuisactiviteiten terug in de klassieke opnames, de dagopnames én bij de niet-opgenomen patiënten (bijvoorbeeld voor consultaties in een ziekenhuis).

[4] Een illustratie hiervan kan je terugvinden in een eerdere versie van ‘Cijfers in de kijker’ op basis van de cijfers voor 2018, waarin zowel een analyse naar functie als aanbieder werd gepresenteerd.